Eindresultaten
In totaal hebben 31 mensen met SMA met type 2 en type 3 meegedaan. De jongste deelnemer was 7 jaar en de oudste 73 jaar. De onderzoekers hebben ook 20 mensen zonder SMA van zoveel mogelijk dezelfde leeftijd gescand, zogenaamde ‘controles’, om de resultaten mee te vergelijken. Daarnaast volgden ze 8 jonge kinderen tijdens hun eerste jaar van behandeling met Spinraza.
Bij SMA worden spieren dunner (spieratrofie) en komt er vet in de plaats van waar spier zat. Het meten van de hoeveelheid vet in een spier geeft dus een beeld van welke mate de spier is aangedaan. Normaal is er maar een klein beetje vet aanwezig in de spier (8%) maar bij de spierziekte SMA bestaan de spieren gemiddeld voor 48% van het spiervolume uit vet. Mensen met type 2 hadden meer vervetting van de spieren dan mensen met type 3. De onderzoekers zagen ook dat sommige spieren juist een lager vetpercentage hadden, en pas in een laat stadium van de ziekte toenemen in vetpercentage. De MRI-techniek is heel nauwkeurig om zelfs in 1 jaar tijd een toename in vet te meten, terwijl klinische testen stabiel bleven. Tegelijkertijd zagen de onderzoekers bij kinderen onder behandeling met Spinraza dat je ondanks een toename van vet in je beenspieren, toch vooruit kan gaan in spierkracht. De onderzoekers vonden ook aanwijzingen van het krimpen van cellen (spieratrofie). Dit is een kenmerkend fenomeen bij SMA en is te zien op spierbiopten. Dat het ook af te leiden is met MRI is een belangrijke bevinding, aangezien MRi minder belastend is dan het afnemen van een spierbiopt.
De onderzoekers concluderen dat MRI een veelbelovende techniek lijkt om de ziekte en het effect van behandeling te meten. Ze hopen dat MRI in de toekomst kan bijdragen om vroegtijdig het effect van behandeling vast te stellen zodat iedereen met SMA de voor hen meest optimale behandeling krijgt.